De rechtbanken, de gerechtshoven, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven hebben vanaf dinsdag 17 maart 2020 hun deuren gesloten om verspreiding van COVID‐19 tegen te gaan. In principe valt de behandeling van rechtszaken stil. Uitzondering vormen urgente zaken die niet kunnen wachten. Voor de voortgang van urgente burgerlijke en bestuursrechtelijke zaken is het van belang dat buiten twijfel staat dat de mondelinge behandeling ook plaats kan vinden zonder dat een fysieke zitting in de rechtbank plaatsvindt. Daartoe is c.q. wordt door de Regering een voorziening getroffen, genaamd ‘Tijdelijke voorzieningen van procedurele aard en wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID‐19 (Spoedwet COVID‐19 Justitie en Veiligheid)’
De spoedwet brengt een tijdelijke wijziging aan op artikel 82 Rv, te weten:
‘In afwijking van artikel 82, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen gedaagden uiterlijk op de eerste roldatum uitsluitend schriftelijk of door middel van een elektronisch communicatiemiddel kenbaar maken dat zij mondeling of schriftelijk een conclusie van antwoord willen nemen. In afwijking van het bepaalde in artikel 111, tweede lid, onder g, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden deze wijzen van antwoorden niet vermeld in het exploot van dagvaarding, maar in een brief, die bij het exploot van dagvaarding is gevoegd .’
De gerechtsdeurwaarder zal dus m.i.v. 7 april 2020 de begeleidende brief met de dagvaarding mee betekenen. Met deze – tijdelijke – wijziging wordt beoogd te zorgen dat de kantonzaken doorgang kunnen vinden, door aan de gedaagden een volwaardig alternatief te bieden voor het voeren van mondeling verweer ter zitting. Met de regeling dat zij telefonisch of per email uiterlijk op de eerste roldatum kunnen melden dát zij (mondeling of schriftelijk) verweer willen voeren, is daaraan voldaan.
Huurzaken: tot (in ieder geval) 1 juni a.s. zal in woonruimtezaken door de rechter geen
ontruiming worden uitgesproken, uitgezonderd zaken waarin sprake is van feiten
die de zaak tot superspoedeisend maken zoals criminele activiteiten en ernstige
overlast.