Zoals bekend vinden in Nederland op jaarbasis duizenden gerechtelijke ontruimingen plaats. De meest voorkomende oorzaak van een ontruiming is dat er een huurachterstand bestaat van een woonruimte. Bij veel van deze ontruimingen is het gehuurde grotendeels leeg en/of heeft de inboedel die in de woning staat nog maar een minimale dan wel geen enkele waarde meer. Het komt echter ook voor dat de inboedel nog (gedeeltelijk) aanwezig is in het gehuurde.
Op basis van artikel 14 uit de Gerechtsdeurwaarderswet dient de deurwaarder een voorgenomen ontruiming zo spoedig mogelijk mede te delen aan de burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de ontruiming zal plaatsvinden. Bij de uitvoering van een ontruiming is het de primaire taak van de deurwaarder om alle in het gehuurde aanwezige goederen op de openbare weg te plaatsen. Een heikel punt waar schuldeisers vaak tegenaan lopen is door wie de spullen worden afgevoerd en/of opgeslagen. Het beleid in Nederland verschilt per gemeente, waarbij de meeste gemeenten zorg dragen voor de ontruimde zaken door deze op te slaan en na enige tijd te vernietigen (of terug te geven na betaling van opslagkosten). Steeds meer gemeenten echter leggen de schuldeisers of soms zelfs de deurwaarder een last onder dwangsom op voor het plaatsen van zaken aan de openbare weg. Gemeenten beroepen zich in die laatste gevallen op de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Daarin staat altijd een bepaling die inhoudt dat het verboden is om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. Een en ander impliceert dus dat er een overtreding wordt begaan zodra de goederen op de openbare weg worden geplaatst. Over de vraag wie de overtreding begaat, namelijk verhuurder of huurder, zijn in de loop der jaren een aantal verschillende uitspraken gedaan.
Per 1 april 2021 komt er nu een wetswijziging (artikel 556 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) die bepaalt dat de gemeente ten laste van de executant de zorg draagt voor het meevoeren en opslaan van de roerende zaken die zich in het gehuurde bevinden. Gemeenten kunnen dan dus geen dwangsommen meer opleggen aan schuldeiser of deurwaarder. De indieners van het wetsvoorstel zijn van mening dat het opleggen van dwangsommen niet alleen principieel onwenselijk is, omdat de schuldeiser enkel zijn recht effectueert en de gerechtsdeurwaarder zijn wettelijke taak uitvoert, maar ook in praktische zin omdat daarmee de spullen sneller uit het zicht raken of vernietigd worden. Doordat spullen worden afgevoerd en opgeslagen door de gemeente blijft er een verbinding bestaan tussen de gemeente en de schuldenaar. Indien de schuldenaar in de schuldhulpverlening zit, komt dat ook het proces van schuldhulpverlening ten goede. Daarnaast zijn nog andere argumenten vóór dit wetsvoorstel te bedenken, namelijk dat de gemeente een onafhankelijke partij is die niet alleen de wettelijke – namelijk die op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht-, maar ook de praktische middelen (loodsen, mankracht, vuilstort) heeft voor de afvoer en opslag. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht ten opzichte van de burger.
De wetswijziging is een positieve ontwikkeling, die aan veel onduidelijkheid ten aanzien van het beleid van gemeenten bij ontruimingen een eind maakt. Ook wordt verhelderd dat de schuldeiser niet de overtreder is van de Awb en dat de gemeente dus geen last onder dwangsom meer kan opleggen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat de door de gemeente gemaakte kosten kunnen worden doorberekend aan de schuldeiser. De schuldeiser kan de kosten vervolgens weer verhalen op de schuldenaar.